Naar eigen inzicht?

Een onderzoek naar beoordelingsruimte van en grenzen aan de identiteitscontrole (2011). J. Kuppens, B. Bremmers, K. Ammerlaan en E. van den Brink (Bureau Beke, Arnhem en COT, Den Haag). Politiekunde 39

Samenvatting

ID-controles mogen alleen gebruikt worden in situaties waarin de orde en veiligheid op straat in het geding zijn en ten aanzien van personen waarop een gerede verdenking berust. Hoe ID-controles in de praktijk gebruikt worden, was nog niet eerder onderzocht. Het onderzoek levert geen aanwijzingen op voor frequente discriminatoire praktijken: oneigenlijk gebruik lijkt weinig voor te komen. In ruim duizend politieregistraties van uitgevoerde ID-controles ontbreekt slechts in een enkel geval een duidelijke grondslag voor de beoordelingsruimte. In gevallen dat agenten zich laten leiden door hun beroepsmatige intuïtie bij het staande ouden van burgers, blijken ze het regelmatig bij het rechte eind te hebben en worden strafbare feiten ontdekt. Hoewel voor burgers met klachten de gang naar de rechter open staat, maakt slechts een enkele burger daar daadwerkelijk gebruik van. Voor zover burgers naar de rechter zijn gestapt omdat ze zich gediscrimineerd voelden, ondersteunt het merendeel van gerechtelijke uitspraken de betrokken agenten in hun afwegingen. 
Per definitie zijn identiteitscontroles minder transparant dan preventief fouilleren en cameratoezicht, waarvan de burger ook eerder het nut dan de last ervaart. ID-controles kunnen bovendien, anders dan preventief fouilleren, vrij breed ingezet worden. Hoe en wanneer is in belangrijke mate een individuele afweging van de agent op straat. Het is daarom van belang dat de politie voorafgaand aan een identiteitscontrole altijd de reden hiervoor uiteenzet. In de ogen van de onderzoekers zou de beoordelingsruimte van agenten bij het toepassen van ID-controles beter uitgewerkt en afgebakend moeten worden.

Bestanden downloaden

PK39.pdf
PK39.Kerngegevens.pdf
Terug