Hoe lang kun je schijt hebben?

Dertien desisters uit criminele jeugdgroepen aan het woord (2016). C. Hoogeveen, A. van Burik, B. de Jong en E. Klooster (Bureau Alpha, 's-Hertogenbosch, VanMontfoort, Woerden). Politiekunde 78

Abstract

Hoe raken jongeren verzeild in een criminele jeugdgroep en waardoor stopt een deel op een gegeven moment met delicten plegen? Deze vragen probeerden onderzoekers van Van Montfoort en Bureau Alpha te beantwoorden aan de hand van 13 diepte-interviews met zogeheten ‘desisters’, jongens die jarenlang in een criminele jeugdgroep opereerden. De duur van de periode dat ze zijn gestopt varieert van een paar maanden tot een paar jaar. Het perspectief van de geïnterviewde jongeren vormt de kern van het onderzoek. Het blijkt dat het toch vooral het niet langer steeds over de schouder hoeven te kijken is, wat maakt dat ze ‘rustig’ zijn geworden.

Een divers samengestelde groep van 13 jongens en mannen is bereid gevonden deel te nemen: tussen 17 en 30 jaar, diverse etnisch-culturele achtergronden, van ‘kruimeldieven’ tot jongens die vuurwapens gebruikten om te dreigen of zelfs te doden. Ze zaten gemiddeld vijf jaar lang in een criminele jeugdgroep. Op basis van uitgebreide interviews is een analyse opgebouwd zo dicht mogelijk op hun eigen verhalen. Politiesystemen zijn niet geraadpleegd in het onderzoek, omdat hierin slechts een deel van de gepleegde delicten te vinden is. Om in te schatten of de jongens daadwerkelijk zijn gestopt is daarom afgegaan op het oordeel van sleutelfiguren die de jongens van nabij kennen.

De jongeren hebben zich in het verleden met allerlei vormen van criminaliteit beziggehouden. Meer dan de helft van deze groep pleegde ook geweldsdelicten. Gemiddeld maakten zij vijf jaar lang actief deel uit van een jeugdgroep die veelal door de politie ook als een ‘criminele jeugdgroep’ werd gekenmerkt. Veel desisters vinden elkaar in de spanning van het, aanvankelijk vooral voor de lol, plegen van delicten; bij de helft begint dit al tijdens de basisschool. Loyaliteit en vertrouwen zijn heel belangrijk in de kleine kring van jongens die ze vertrouwen. Pas later komt het geld- en drugsmotief meer centraal te staan en veranderen de delicten in de loop van de tijd in zwaardere criminaliteit. Uit de verhalen van de jongeren komt naar voren dat van enige organisatie in de groepen maar beperkt sprake was en dat het beeld dat politie van de groep (-sgrenzen) heeft vaak niet klopt. 

Over het algemeen is men negatief over de ervaren aanpak van politie en veiligheidspartners. Zo zouden bewust ingezette disproportionele maatregelen ertoe hebben bijgedragen dat de jongens zich in toenemende mate gingen afzetten tegen de politie. Een politiestrategie om overlast en criminaliteit te bestrijden met veelvuldig staande houden en beboeten, ontregelen en zero tolerance, kan de groepsband volgens de geïnterviewde jongeren juist versterken. Op de langere termijn draagt deze aanpak op individueel niveau er wel toe bij dat jongens na jaren stoppen.
De jongeren hebben naar eigen zeggen weinig gehad aan professionals van hulpverlenende of drang/dwang-instanties. Zowel in de jaren van hun criminele carrière, maar ook tijdens het stopproces en erna. Met name de (jeugd)reclassering komt er slecht van af. Een deel van de jongeren vindt zelfs dat ze eigenlijk nog zwaarder hadden moeten worden gestraft voor echt effect op hun gedrag. Oudere professionals met levenservaring komen er daarentegen beter vanaf in het oordeel, die lijken meer voeling te hebben met deze jongeren.

Veel factoren waren bij de jongeren belangrijk bij het beëindigen van een criminele carrière: het krijgen van een vaste relatie, de rol van ouders en het gezin en de rol van werk(kansen) en opleiding, (cel)straffen en, tenslotte, met name ook de vermoeidheid die ontstaan is door de stress van het hectische leefpatroon.

Bestanden downloaden

PK78.pdf
PK78.epub
PK78.Kerngegevens.pdf
Terug