Richtlijnen voor auditieve confrontatie
(2005). J.H. Kerstholt, E.J.M. Jansen, A.G. van Amersfoort en A.P.A. Broeders (TNO, Soesterberg). Politiekunde 8
Samenvatting
Auditief bewijsmateriaal, veelal bandopnames van stemmen van (vermoedelijke) daders, kan toegevoegde waarde hebben in een strafrechterlijk onderzoek. Daartoe moest de vraag beantwoord worden in of en onder welke condities deze methodiek voldoende betrouwbare resultaten oplevert. Met dat doel voor ogen hebben TNO, Politieacademie en NFI een tweetal experimenten uitgevoerd waarin de invloed op de betrouwbaarheid van auditief bewijsmateriaal is onderzocht van factoren als: de duur van het contact tussen dader en getuige, retentietijd, akoestische omgeving, accent van de dader en het gebruik van telefoon.
De uitkomsten zijn vervat in een op de opsporingspraktijk toegesneden handleiding waarin de relevante regelgeving wordt toegelicht en stap voor stap wordt uitgelegd hoe de confrontatie met auditief bewijsmateriaal moet worden toegepast. De methodiek leent zich voor toepassing door en binnen alle politiekorpsen maar kan ook andere opsporingsinstanties toegepast worden, zij het in een beperkte(re) setting.