Van wie is de straat?

Methodiek en lessen voor de politie om ongrijpbare veiligheidsfenomenen grijpbaar te maken – op basis van vijf praktijkcasus (2013). H. Ferwerda, T. van Ham en B. Bremmers (Bureau Beke, Arnhem). Politiekunde 49

Samenvatting

De casestudies in het boek 'Van wie is de straat?'starten telkens doordat een politiefunctionaris van een regiokorps het Programma Politie en Wetenschap verzoekt het korps te ondersteunen in de analyse en/of aanpak van een als ongrijpbaar ervaren veiligheids- of criminaliteitsfenomeen. Een tweede kenmerk van de verzoeken is dat er in alle casus bij politiefunctionarissen zoals wijkagenten, recherchechefs, bureauchefs of leden uit de korpsleiding sprake is van een onderbuikgevoel ofwel een niet-pluisgevoel over het fenomeen.

In de casus ‘jeugdige groepsverkrachters’ staat de vraag centraal hoe het kan dat relatief jonge daders die zich schuldig maken aan ernstige zedenmisdrijven – misbruik van meisjes in kelderboxen – niet eerder in beeld zijn gekomen bij de politie en andere netwerkpartners. Op verzoek van de wijkteamchef kijken de onderzoekers mee in dit rechercheonderzoek en verrichten diverse aanvullende onderzoeksactiviteiten om deze vraag te kunnen beantwoorden.
Wijkagenten in Amsterdam hebben in de casus ‘autokrakers in de binnenstad’ het ‘onderbuikgevoel’ dat veel van de autokraken gepleegd worden door Marokkaanse jongens op scooters uit diverse andere wijken in Amsterdam. De politieregistraties en een eerste analyse kunnen dit gevoel echter niet bevestigen. Hoe is dit onderbuikgevoel te objectiveren, is de centrale vraag en wat betekent een dergelijke analyse voor de aanpak? In deze casus zijn de onderzoekers deel gaan uitmaken van het project ‘Deltawerken’ dat tot doel heeft de veelheid aan autokraken terug te dringen.
Het wijkteam in de casus van de ‘virtuele criminele jeugdgroep’ heeft het vermoeden dat deze op straat weinig zichtbare groep – die zich overigens wel manifesteert op het internet – zich bezighoudt met allerhande ernstige strafbare feiten, negatieve invloed heeft op jongeren in de omgeving. Het team krijgt hier de vinger echter niet achter. Diverse aanvullende onderzoeksactiviteiten – waaronder open bronnen analyses op het internet en via sociale media – maken het mogelijk om de groep een gezicht te geven, het gedrag in een context te plaatsen en richting te geven voor een aanpak.
De korpsleiding in Haaglanden doet het verzoek om in de casus van de ‘onaanraakbare jeugdgroep’ na te gaan of het onderbuikgevoel van agenten juist is. Doet de groep en doen de groepsleden meer dan zichtbaar wordt in de wijk en is er sprake van ernstig crimineel gedrag, zoals de agenten vermoeden? En als dit zo is, hoe kunnen dergelijke personen, die zich op het oog onaanraakbaar wanen, dan uit de anonimiteit gehaald en aangepakt worden? In deze casestudie wordt een innovatieve werkwijze voor de politie opgetekend om de leden van de jeugdgroep binnen de context van de wijk in beeld te brengen en aan te pakken.
In de laatste casus ‘overvallers uit het niets’ buigen onderzoekers zich samen met een rechercheteam over de vraag hoe het kan dat een groep jonge gewelddadige overvallers niet eerder in beeld is gekomen. Komen de overvallen en overvallers met andere woorden uit het niets? Met name het raadplegen van ‘oude straat- en systeeminformatie’ blijkt in deze casus een eye opener.

De vijf casestudies vormen daarmee schoolvoorbeelden van wat de samenwerking tussen wetenschap en politie kan opleveren.

Bestanden downloaden

van_wie_is_de_straat.pdf
PK49.Kerngegevens.pdf
Terug