Interventies in de opsporing

Impulsen in kwaliteit en effectiviteit van het opsporingsproces (2013). R.M. Kouwenhoven, R.J. Morée en P. van Beers (Twynstra Gudde, Amersfoort). Politiekunde 57

Samenvatting

In drie politiedistricten deed Twynstra Gudde onderzoek naar de effecten van een tijdelijke impuls (de interventie) op de kwaliteit en effectiviteit van de opsporing. De drie onderzochte veelbelovende interventies zijn:
1. Het verbeteren van het opnemen van de aangifte;
2. Het verbeteren van het screenen en prioriteren van aangiftes;
3. Het vergroten van de opsporingscapaciteit.
Per interventie is gekeken naar kwantitatieve (doorlooptijden, aantal zaken dat is uit- en ingescreend, aantal sepots en aantal afdoeningen) en kwalitatieve (ervaringen en inzichten van de betrokkenen politiemensen) effecten. Hierbij was ook aandacht voor mogelijk ongewenste neveneffecten in de politieorganisatie en of ontwikkelingen buiten de interventie van invloed waren op het opsporingsproces.

Het realiseren van de drie interventies was complex maar is in ieder geval op onderdelen gerealiseerd. In alle drie de districten is een verandering opgetreden in de manier van werken (interventies 1 en 2) dan wel was er significant meer capaciteit beschikbaar (interventie 3). 
De onderzoekers concluderen echter dat de interventies wel tot diverse effecten hebben geleid, maar niet tot een duidelijke verbetering van de kwaliteit en de effectiviteit van het opsporingsproces.

In het onderzoek is een verklaring gezocht voor deze onverwachte marginale of tegenstrijdige effecten van de interventies. De onderzoekers constateren dat de politie snel naar structuuroplossingen grijpt, terwijl het beïnvloeden van de effectiviteit vraagt om een ambachtelijke hantering van een complex samenspel van factoren. Zo zijn er verschillende factoren die elkaar versterken of juist belemmeren; het is daardoor moeilijk om het effect van een interventie in te schatten. Ten tweede is het van belang om verbeterinitiatieven niet te richten op een klein deel van het opsporingsproces, maar het totale opsporingsproces daarbij te betrekken. Dit omdat er afhankelijkheden zijn tussen de verschillende processtappen en de keten zo sterk is als de zwakste schakel. Ten derde constateren de onderzoekers dat ‘het systeem terug drukt’. Er zijn allerlei ingesleten patronen die het effect van de interventies ondermijnen.

Opvallend was dat het veel moeite heeft gekost om kwantitatieve data van het opsporingsproces boven tafel te krijgen. Oplossingspercentages waren wel beschikbaar, maar andere relevante sturingsinformatie, zoals over uitgescreende zaken en doorlooptijden was veelal niet structureel voor handen. Het ontwikkelen van een adequate monitoringsfunctie die inzicht geeft in dergelijke cijfers zou de politie volgens de onderzoekers kunnen ondersteunen bij de sturing op het opsporingsproces.

De interventies hebben bij de politiemensen zelf wel tot veel meer gesprek geleid over verbetermogelijkheden en aandacht voor maatwerkoplossingen. Het bespreekbaar maken van de (on)wenselijke situatie kan volgens de onderzoekers al een belangrijke bijdrage leveren aan de verbetering van een resultaat of de realisatie van een organisatie- en gedragsverandering.

Bestanden downloaden

Interventies_in_de_opsporing.pdf
PK57.Kerngegevens.pdf
Terug