Modus operandi van de recherche

De recherchepraktijk in moord- en verkrachtingszaken (2017). A. van Wijk, I. van Leiden en M. Hardeman (Bureau Beke, Arnhem). Politiekunde 87

Samenvatting
Zoals een crimineel zich een bepaalde werkwijze eigen maakt, zo heeft ook de recherche modus operandi. Bureau Beke heeft voor Programma Politie & Wetenschap onderzocht hoe rechercheteams in de praktijk te werk gaan bij moord- en zedenzaken. Daarbij is op een neutrale manier de dagelijkse praktijk van rechercheteams vastgelegd die, vaak onder grote druk van publiek, media en het bestuur, zo snel mogelijk de misdaad moeten oplossen. Wat doet het rechercheteam (en waarom) om een zaak tot opheldering te brengen? Het belangrijkste doel van het onderzoek is om rechercheurs in Nederland kennis te laten nemen van de inspanningen, teleurstellingen en successen van collega-rechercheurs. Elke zaak is weliswaar uniek, maar verschillende ‘succesfactoren’ komen in de zaken terug. In de praktijk is het niet altijd haalbaar dat een compleet opgetuigd en gekwalificeerd team meteen na het misdrijf kan starten met onderzoek. Niettemin worden de meeste zaken opgelost.

Het onderzoek is gebaseerd op 31 moord- en verkrachtingszaken. De politiedossiers zijn bestudeerd en er zijn interviews gehouden met de rechercheteams. De omvang van de bestudeerde dossiers wisselde per zaak: van sommige zijn enkel de stamprocessen-verbaal bestudeerd (samenvatting van de zaak van zo’n 50-60 pagina’s), van andere zijn dozen vol met dossiers met daarin processen-verbaal van verhoren, tactische middelen, forensisch onderzoek en bijzondere opsporingsmiddelen onderzocht.
Er is voor gekozen om vooral zaken te bestuderen met een onbekende dader, die geen relatie heeft met het slachtoffer. Dit soort zaken komt weinig voor, want bij moord en zedenmisdrijven kennen dader en slachtoffer elkaar vaak. Het rechercheteam moet in deze zaken meestal alles uit de kast halen om bij een verdachte te komen.

Het onderzoek laat zien dat het denken in termen van hypothesen en scenario’s inmiddels gemeengoed is binnen de recherche en dat van tunnelvisie weinig sprake meer lijkt. Bij uitzondering richt de recherche zich in haar opsporingsonderzoek nog op een enkel scenario of een enkele verdachte.

Het ambachtelijke recherchewerk bestaat onder meer uit het sporenonderzoek op de plaats delict, het houden van buurtonderzoek, veiligstellen van telecomgegevens, het raadplegen van politiesystemen en het gebruikmaken van de media. Het is soms zoeken naar een speld in de hooiberg, bijvoorbeeld als de recherche moet uitzoeken wie in een straal van 20 kilometer op een bepaald type brommer rijdt. Soms heeft het rechercheteam ‘geluk’ en laat de dader DNA achter of wordt herkend door het slachtoffer of getuigen. Verdachten kunnen ook uit het buitenland komen of zich daar verschansen voor de politie. De formele contacten met buitenlandse politiekorpsen zijn soms tijdrovend. Het helpt als de teamleden afreizen naar het buitenland om de informatie ter plekke te halen.

Uit de bestudeerde zaken blijkt dat het moeilijk is voor de dader om geen sporen achter te laten. De snelle ontwikkeling in technische mogelijkheden vergroot de waarde van sporenonderzoek. De afstemming tussen tactische en technische opsporing behoeft nog wel verbetering. Tactisch moet immers bepaald worden wat er technisch moet worden onderzocht. Hoewel technisch bewijs in zaken tot een oplossing hebben geleid, blijven verklaringen van getuigen en tips ook van grote waarde. Deze kunnen de recherche op het juiste spoor zetten.

In een paar gevallen is het de recherche (nog) niet gelukt om de zaak op te lossen. Zoals bij een in stukken gezaagd lichaam dat weken in het water heeft gelegen. Na veel tijd en moeite is er geen dader gevonden. De recherche documenteert dan alle informatie zo volledig mogelijk voor een eventueel cold case team. 

Bestanden downloaden

PK87.pdf
PK87.epub
PK87.Kerngegevens.pdf
Terug