NIET MEER DOEN!
Een onderzoek naar de INDIGO-afdoening (2019). A. van Wijk, S. Dickie, J. van Esseveldt Politiekunde 101
Samenvatting
Sinds 2012 werken politie en OM met een aanpak, genaamd INDIGO, voor het sneller afwikkelen van kinderpornozaken. Voor deze afdoening komt een specifieke categorie downloaders in aanmerking. Zij hebben een laag risicoprofiel en komen niet voor de rechter. In plaats daarvan volgen zij een behandeling. Bureau Beke heeft in opdracht van het programma Politie en Wetenschap onderzocht wat de kenmerken en achtergronden zijn van deze groep downloaders. De ‘INDIGO-groep’ is vergeleken met downloaders van wie de zaak wel op de rechtszitting is geweest en die een straf hebben gehad. Het doel van het onderzoek was om vast te stellen wat de effecten – onder andere in de recidive - en (praktische) werking zijn van de INDIGO-afdoening. Het blijkt dat de downloaders uit de INDIGO-groep juist sneller naar een zedendelict recidiveren dan de vergelijkingsgroep. Het onderzoek maakt duidelijk dat de INDIGO-aanpak aan herziening toe is en meer maatwerk vergt.
Voor een specifieke categorie downloaders heeft de politie in samenwerking met de reclassering, het OM en behandelinstituten een aanpak ontwikkeld: Initiatief Niets Doen Is Geen Optie, ofwel INDIGO. Downloaders met een laag risicoprofiel kunnen gebruikmaken van de mogelijkheid om niet voor de rechter te verschijnen als ze een behandeling volgen en het toezicht door de Reclassering op de gestelde voorwaarden accepteren. In dit onderzoek is een groep downloaders in de tijd gevolgd. Er is gebruikt gemaakt van de literatuur, informatie van de reclassering en politie. Daarnaast zijn interviews gehouden met politiefunctionarissen, behandelaars, reclasseringsmedewerkers en een vijftal downloaders die de INDIGO-afdoening hebben gehad. Het onderzoek is uniek voor Nederland vanwege de omvang van de onderzoeksgroepen en de lange looptijd waarin de criminele carrière is onderzocht.
De Nederlandse kinderporno downloaders zijn vaak blanke, alleenstaande mannen van middelbare leeftijd. Bijna de helft van de downloaders (46%) heeft een of meer problemen ervaren in hun jeugdjaren. Hierin verschillen beide groepen nauwelijks van elkaar.
Bijna driekwart van de INDIGO-groep is first offender is bij het delict waarvoor zij zijn veroordeeld, bij de controlegroep is dit bijna de helft. Over de INDIGO-afdoening zijn alle gesproken respondenten enthousiast, grotendeels omdat deze doelgroep vooral gebaat zou zijn bij hulpverlening.
Opvallend is daarom dat er meer downloaders (19%) uit de INDIGO-groep recidiveren naar zedendelicten dan in de controlegroep (9%). Dit kan aanleiding geven om de aard en inhoud van de INDIGO-afdoening te heroverwegen. Maatwerk, waarbij rekening wordt gehouden met de problemen en behoeften van de downloader, kan meer richting geven aan het (behandel)traject.