De sterkte van de arm: feiten en mythes
De ontwikkeling van de politiesterkte sinds 1994 (2012). J.H Haagsma, T.M. Rümke, I. Smits, E. van der Veer en C.J. Wiebrens (AEF, Utrecht). Politiewetenschap 59a
Samenvatting
Met dit rapport wordt de ontwikkeling van de politiesterkte voor de periode 1994-2009 in kaart gebracht en wordt onderzocht welke invloed landelijke impulsen in de vorm van beleids- en budgetimpulsen (i.e. het verstrekken van geoormerkte budgetten) in die periode hebben gehad op de ontwikkeling van de formatieve sterkte en het budget dat de korpsen ter beschikking hebben. Tegelijkertijd met dit onderzoek heeft AEF de ontwikkeling van de politiesterkte in Nederland ten opzichte van een aantal buurlanden onderzocht. De resultaten van dat onderzoek zijn in een aparte rapportage beschreven, genaamd ‘Blauw, hier en daar’. De cijfers over de politiesterkte zijn in dit onderzoek gebaseerd op formatieplannen. Dat betekent dat de feitelijke sterkte in de korpsen in de praktijk anders kan zijn.
Het onderzoek heeft in het kort de volgende inzichten opgeleverd; ze betreffen zowel de omvangsgroei als de verdeling van de sterkte naar specifieke taakdomeinen en niveaus van sturing en uitvoering;
- De formatieve sterkte politie in 1994-2009 is sterk toegenomen, ook relatief gezien als men de bevolkingsgroei in aanmerking neemt;
- In het algemeen is de sterktegroei vooral ‘ten goede’ gekomen van de opsporing, met inbegrip van specialistische ondersteuning,de informatieorganisatie en staf- en beleidsfunctie; dit alles weerspiegelt de toegenomen focus op de opsporing, informatisering en automatisering en de groeiende ‘beleids- en bestuursdrukte;
- Contrair aan de opsporing is de sterkte-ontwikkeling in de basispolitiezorg: die is relatief sterk en vanaf 1999 ook absoluut afgenomen; en afname die nog enigszins wordt ‘gedempt’ door de toedeling van 500 extra wijkagenten; dit roept het beeld op dat de sterktegroei, zeker vanaf 1999, niet ten goede is gekomen aan meer ‘blauw op straat’ (met al kanttekening dat meer blauw op straat ook langs andere wegen gerealiseerd kan worden, b.v. door vermindering van uren op het bureau);
- De formatieve sterkte bij wijk- en districtsrecherche is bijna verdubbeld; ook dat wijst op de verschuiving in accent van ‘blauw’ naar opsporing;
- In de onderzochte periode is in toenemende mate sprake van meer sturing door middel van geoormerkte budgetten of prioriteiten.
In het rapport is, voor zover mogelijk, ook gekeken naar output en outcome van sterktewijzigingen, en dus op de effecten van sturing op basis van beleidsprioriteiten die al dan niet ook een vertaling krijgen in geoormerkte budgetten of sterkte. Daaruit kan voorzichtig worden geconcludeerd dat sterke landelijke sturing, beleidsmatig en/of met extra sterkte, op specifieke thema’s of vraagstukken (jeugd, geweld e.d.) wel degelijk effect sorteert. Zowel in termen van verhoogde aandacht en inspanningen in korpsen als de daarmee verbonden ‘output’. Dat geldt niet voor extra inzet op een hele brede taakstelling, zoals het geval bij wijkagenten. In lijn met hun taakopdracht laat zich de invloed van extra output lastig zichtbaar maken.