Wanneer blaffende honden bijten

Een vergelijking tussen fataal en niet-fataal huiselijk geweld (2020). P. Aarten, C. Boelema Robertus, L. Alink, M. Liem Politiewetenschap 115

Samenvatting
Terwijl het gezin vaak wordt beschouwd als de hoeksteen van de samenleving, kan het ook tot één van de meest gewelddadige sociale instituties worden gerekend. Het Institute of Security and Global Affairs van de Universiteit Leiden onderzocht in opdracht van het onderzoeksprogramma Politie en Wetenschap in welke opzichten fataal huiselijk geweld (partnerdoding en kinderdoding) onderscheiden kan worden van niet-fataal huiselijk geweld (partnermishandeling en kindermishandeling). Het doel was om door middel van een vergelijking kenmerken te identificeren van huiselijk geweld met dodelijke afloop. Uit het onderzoek bleek dat aan fatale zaken niet altijd waarschuwingssignalen vooraf gingen. Hoewel dit een vroegtijdige interventie moeilijker maakt, bieden de resultaten wel aanknopingspunten voor de politie en haar ketenpartners.

In het onderzoek werd gekeken welke delicts-, individuele en relationele kenmerken fataal huiselijk geweld onderscheiden van niet-fataal huiselijk geweld. Voor de beantwoording van deze vraag zijn ruim 600 zaken geanalyseerd.

Het was op basis van dit onderzoek niet mogelijk om een uniform profiel op te stellen van daders of slachtoffers van beide vormen van geweld. Er werden wel verschillen gevonden tussen kenmerken van fataal en niet-fataal huiselijk geweld.

Partnerdodingen werden voornamelijk gepleegd vanwege angst voor verlating of scheiding, of in psychotische toestand. De dader was vaak getrouwd met het slachtoffer en er had niet eerder huiselijk geweld jegens het slachtoffer plaatsgevonden. De dader gebruikte een wapen tijdens het delict. Bij partnermishandelingen gebruikte de dader vooral fysiek geweld en de mishandeling vond voornamelijk plaats in de context van een uit de hand gelopen ruzie. Daarnaast kende de relatie tussen de dader en het slachtoffer een geschiedenis van huiselijk geweld.

Kinderdoding onderscheidde zich van kindermishandeling door de relatie tussen dader-slachtoffer, het motief en de leeftijd van het slachtoffer. Kindermishandeling werd voornamelijk gepleegd door een man en/of een stiefouder waar de mishandeling het resultaat was van een uit de hand gelopen ruzie. De slachtoffers van kindermishandeling waren gemiddeld 11-15 jaar. In kinderdodingszaken was de dader vaak de biologische moeder, de doding werd in psychotische toestand gepleegd en het slachtoffer had een gemiddelde leeftijd tussen 0 en 5 jaar. Maar ook dodingen die uit wraak werden gepleegd door de biologische vader onderscheidden zich van de kindermishandelingen. In deze gevallen werd voornamelijk een wapen gebruikt om het kind te doden en het slachtoffer had een leeftijd tussen de 5-10 jaar.

Het onderzoek had niet tot doel om een checklijst van ‘voorspellers’ voor aanstaand fataal geweld te ontwikkelen. Toch bieden de resultaten wel aanknopingspunten voor de politie en haar ketenpartners over risico’s. Bij partnerdoding brengt de (angst voor) scheiding een verhoogd risico op slachtofferschap. Deze bevinding benadrukt de noodzaak voor de politie en haar partners om alert te zijn op aanhoudende dreiging van ex-partners (denk aan bedreiging en stalking), en pogingen om opnieuw een relatie met hun ex-partner aan te gaan. Bij de preventie van kinderdoding wijzen de onderzoeksresultaten uit dat specifieke aandacht uit dient te gaan naar een verslechtering in de psychische conditie van de ouder. Daarnaast vormen (toenemende) spanningen tussen (stief)ouders en (stief)kinderen een belangrijke rode vlag om tijdig hulp te bieden.

 

Bestanden downloaden

PW115.pdf
PW115.epub
PW115.Kerngegevens.pdf
Terug