Het ging gewoon vanzelf
De vroege loopbaan van criminele allochtone jongens (2002). H.M. Op den Kamp, C. Halfhide en F.M.H.M. Driessen (Bureau Driessen, Utrecht). Verkenningen 1
Samenvatting
Dit verslag is het resultaat van een verkennende studie onder criminele allochtone jongeren. Nagegaan is enerzijds in hoeverre het mogelijk is om deze jongeren te bereiken voor een interview en anderzijds in hoeverre deze interviews de hypothese bevestigen dat hun sociale netwerken (familie, buurt, school, vrienden) van doorslaggevend belang zijn voor het beginnen met en continueren van crimineel gedrag.
Veldwerk
Via zes verschillende invalshoeken is geprobeerd criminele allochtone jongeren te bereiken. Met hulp van contactpersonen is aan de jongere een brief overhandigd of gestuurd, waarop hij zelf contact kon opnemen. Er zijn 21 interviews afgenomen. De medewerking van de politie heeft niet geleid tot een interview. Via de jeugdzorg hebben tien jongens gerespondeerd, via het straathoekwerk drie. Via twee sociale projecten is contact gelegd met criminele allochtone jongeren, wat resulteerde in zes interviews. Eén gesprek kon gerealiseerd worden na een nadere kennismaking met jongens uit een jeugdhonk. Tot slot is gepoogd via sneeuwbal-sampling interviews te houden. Dit leverde één minder geschikte respondent. Ook twee andere interviews zijn in de analyse buiten beschouwing gelaten, omdat er geen duidelijkheid was over de criminaliteit van de jongere.
De van de jongens verkregen informatie lijkt betrouwbaar, vooral waar het het verleden betreft. Over hun huidige criminele activiteiten praten de jongens duidelijk niet gemakkelijk.
Resultaten
De gemiddelde leeftijd van de respondenten is 17 jaar. Er is een oververtegenwoordiging van Marokkanen (10) geïnterviewd. Verder bestaat de groep respondenten uit 3 Antillianen, 2 Surinamers, een Iraniër, een Indonesiër en een Kaapverdiër. 10 jongens wonen nog bij de ouders thuis, 2 bij een familielid, 2 bij de ouders van de vriendin en 3 zelfstandig. Tweederde van de ouderparen blijkt getrouwd, eenderde woont niet (meer) samen. Dertien vaders werken, twee zijn met pensioen en drie zijn werkloos. Elf van de achttien vaders zijn laag of niet-geschoold. De andere vaders (7) zijn middelbaar of zelfs hoog opgeleid. Van de moeders werken er acht, één verblijft ziek thuis, negen zijn huisvrouw. De scholing van de moeders is min of meer gelijk aan die van de vaders, maar de arbeidsparticipatie ligt lager dan die bij de vaders.
De respondenten kregen vbo/mavo of een lager advies voor het voortgezet onderwijs. De jongens hebben zowel in het basis- als ook in het voortgezet onderwijs in etnisch zeer gemengde klassen gezeten. De respondenten zijn geboren en getogen in etnisch gemengde wijken en speelden al vanaf jonge leeftijd veel op straat. Ze leerden hun vrienden meestal op school of in de buurt kennen, met wie ze voetbalden en rondhingen. Vechten als 'overlevingsstrategie' was hen niet vreemd. Het begin van het voortgezet onderwijs kenmerkte zich al gauw door spijbelgedrag en/of gewelddadig gedrag, waardoor veel respondenten te maken kregen met straffen of schorsingen.
De relatie met de moeder blijkt goed te zijn. De relatie met vader was gedurende de basisschool meestal goed, maar werd volgens iets meer dan eenderde van de respondenten problematisch toen ze delicten pleegden. De omgang met broers en/of zussen is altijd goed geweest en niet of nauwelijks veranderd. Verder blijkt het contact met het gezin niet intensief te zijn. De band met de familie is voor de meeste jongens vanzelfsprekend. Sommige jongens hebben een schaamtegevoel in verband met het criminele verleden. Overige contacten blijken niet of nauwelijks van betekenis te zijn voor de jongeren.
Als ze mensen die het 'goed voor elkaar hebben' noemen, verwijzen de jongens allemaal naar traditionele doelen in het leven: goed op school, werk, geld. Van meer subculturele voorbeeldfiguren is geen sprake. Bekendheid met crimineel of deviant gedrag had de groep respondenten al vanaf de basisschool-periode.
Actieve deelname van de respondenten aan criminele feiten openbaarde zich aan het begin van het voortgezet onderwijs. De eerste delicten zijn niet voorbereid. Verveling en de drang naar avontuur blijken belangrijke 'triggers' om in de criminaliteit te belanden. Vrienden spelen hierbij een belangrijke rol. Acht jongens noemen familieleden bij het plegen van delicten. Dertien jongens maakten altijd deel uit van een groep, drie werkten behalve met de groep ook alleen en één respondent ging altijd alleen op pad. De groepjes kwamen voort uit losse kennissencircuits. Hiërarchie binnen de groepen is er niet of nauwelijks.
De jongens hielden zich bezig met vrij ernstige delicten, vooral inbraak. De meerderheid van de jongens is betrokken geweest bij gewelddadige incidenten. Geweld wordt vooral genoemd als bijkomend verschijnsel en niet als een doel op zich. Alle respondenten zijn in contact geweest met de politie, soms werden ze alleen maar opgepakt om vervolgens na verhoor weer op vrije voeten te worden gesteld. Meer dan de helft van de jongens heeft ook in detentie gezeten. Veel indruk heeft het justitiële apparaat niet op de jongens gemaakt, met uitzondering van de hele jonge jongens.
Op het moment van interview zeggen deze jongens niet meer crimineel actief te zijn. Of dit werkelijk het geval is valt te betwijfelen. Deze terughoudendheid om over huidige criminele activiteiten te spreken, hangt waarschijnlijk samen met de manier waarop de respondenten bereikt zijn, namelijk via de hulpverlening.
Redenen die respondenten ertoe brachten om te stoppen met criminaliteit zijn schande over de naam van de familie, het verzieken van hun eigen leven of inzicht in de invloed van 'slechte' vrienden. De toekomst beschrijven de jongens als 'huisje, boompje, beestje'.
Sociale netwerken
Nagegaan is in hoeverre de bevindingen sporen met de voorspellingen uit de netwerktheorie. Volgens deze voorspellingen was te verwachten dat het contact van de geïnterviewde jongens met het allochtone en autochtone netwerk slecht en weinig intensief zou zijn, terwijl het contact met het criminele netwerk (deviante groep, bende) intensief zou zijn.
Het contact met het allochtone netwerk blijkt vrij goed. Er kunnen wel een aantal kanttekeningen geplaatst worden bij dit contact met het allochtone netwerk. De jongens zijn altijd op straat, daardoor is het contact weinig intensief. De ouders van de Surinaamse en Antilliaanse ouders zijn niet samen. De Marokkaanse vader weet niet om te gaan met de onheilstijding dat zijn zoon is opgepakt. En het contact blijft beperkt tot allochtone familieleden. Dit doet vermoeden dat de contacten met het allochtone netwerk van deze genterviewde criminele allochtone jongeren zwakker zijn dan dezelfde contacten van niet-criminele allochtone jongeren. Maar dat laatste is onbekend. De contacten met het autochtone netwerk kunnen als niet existent beschreven worden, uitgezonderd die paar contacten met autochtone jongens in straatgroepjes. Dit is conform de voorspellingen. De contacten met deviante jongeren zijn zeer frequent. Dit is ook conform de voorspellingen. Bovendien blijkt dat de criminaliteit altijd begint via dit criminele netwerk en dat is ook conform de voorspellingen.
Al met al lijkt alleen de eerste voorspelling over deelname aan het allochtone netwerk niet helemaal vlekkeloos te sporen met de bevindingen. Het is mogelijk dat het contact van deze criminele jongeren met het allochtone netwerk weliswaar vrij redelijk is, maar dat het toch veel slechter is dan het contact van niet-criminele jongeren met het allochtone netwerk. In dat geval zou ook de eerste voorspelling bevestigd zijn. De twee andere voorspellingen komen goed overeen met de bevindingen.
Het blijkt al met al mogelijk criminele jongeren te bereiken voor een interview en in deze interviews zijn zij openhartig, uitgezonderd over hun huidige criminele activiteiten. Het bereiken van deze jongens leverde veel werk, maar weinig moeilijkheden op.
De jongens zijn min of meer terloops in de criminaliteit verzeild geraakt. "Het ging gewoon vanzelf." Vooral de op straat opgedane contacten spelen een doorslaggevende rol.
De interviews bevestigen de voorspellingen van de netwerktheorie. Met autochtone jongeren en volwassenen is er nauwelijks contact, met deviante en criminele jongeren des te meer. Het contact met de familie is niet optimaal, maar lijkt toch iets beter te zijn dan op grond van de voorspellingen verwacht werd.